viszaak
- vis·zaak
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | viszaak | viszaken |
verkleinwoord | viszaakje | viszaakjes |
- (handel) winkel waar men vis verkoopt
- „Doordeweeks keihard werken en in het weekend uit hun dak in de kroeg. Net als andere Urkers. Niets bijzonders”, zegt een medewerkster van een viszaak maandag in het dorp.[2]
- Twee agenten zijn dinsdag een viszaak in Oldenzaal binnengevallen vanwege een goudvis die volgens de dienders veel te weinig leefruimte had. „Ik kan er met mijn hoofd niet bij dat agenten hiervoor op pad worden gestuurd.”[3]
- Het woord viszaak staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "viszaak" herkend door:
98 % | van de Nederlanders; |
91 % | van de Vlamingen.[4] |
- ↑ Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
- ↑ de Telegraaf MICK VAN WELY13 mrt. 2018 Urkers spil in drugsonderzoek
- ↑ de Telegraaf 13 dec. 2017 Agenten vallen viszaak binnen om ’zielige’ goudvis
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be