vishandel
- vis·han·del
- samenstelling van vis en handel [1]
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | vishandel | vishandels |
verkleinwoord |
de vishandel m
- viswinkel of viskraam
- Een inspecteur van de Nederlandse Voedsel- en Warenautoriteit (NVWA) bezoekt elke maand tientallen restaurants, toko’s, bakkerijen, slagerijen en vishandels. [2]
- Het woord vishandel staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "vishandel" herkend door:
100 % | van de Nederlanders; |
100 % | van de Vlamingen.[3] |
- ↑ Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
- ↑ NRC 2 augustus 2016
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be