• vij·ands

vijands

  1. genitief mannelijk  van vijand, archaïsche vorm in (formeel) of (dichterlijk) taalgebruik
     ‘Ik zal door ’s vijands zwaard niet sterven, maar leven……’ zong hij, met de dood voor ogen.[1]
  1.   Weblink bron
    J.W. Ooms geciteerd door B. Hooghwerff
    Ik zal door ’s vijands zwaard niet sterven : Enkele aanvullingen met betrekking tot het levenseinde van ds. J. Kars in: Oude Paden, jrg. 20 nr. 4 (1 december 2015), p. 14 kol. 2