• vier·daags
  • samenstellende afleiding van vier ht, dag zn met het achtervoegsel -s
stellend
onverbogen vierdaags
verbogen vierdaagse
partitief vierdaags

vierdaags [1]

  1. vier dagen durend
    • Een vierdaagse wandeltocht 
     De koningin sloot de avond wuivend af met een ererondje langs het publiek. Er staan haar de komende weken nog veel festiviteiten te wachten, met een vierdaagse Platinum Jubileeweekend dat begint op 2 juni.[2]
95 % van de Nederlanders;
98 % van de Vlamingen.[3]
  1. Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
  2.   Weblink bron “Queen Elizabeth geniet zichtbaar van paardenshow” (16 mei 2022), NOS
  3.   Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be