• vi·deo·ap·pa·ra·tuur
enkelvoud meervoud
naamwoord videoapparatuur
verkleinwoord

de videoapparatuurv

  1. toestellen waarmee men video-opnames kan maken en afspelen
     Met de komst van betaalbare videoapparatuur in de jaren 80 nam het filmen door amateurs een grote vlucht. Beeld en Geluid wil de collectie graag uitbreiden met dit materiaal om het archief completer te maken en dit cultureel erfgoed veilig te stellen voor komende generaties. Omdat het materiaal, meestal tape, na verloop van tijd in verval raakt, vindt Beeld en Geluid het belangrijk om daar nu mee te beginnen.[2]
     Philips verkoopt de activiteiten op het gebied van audio- en videoapparatuur aan het Amerikaanse Gibson Brands, bekend als fabrikant van onder meer elektrische gitaren. Gibson betaalt 98 miljoen euro voor het bedrijfsonderdeel.[3]


  1. Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
  2.   Weblink bron
    NOS Nieuws
    “Amateurbeeld koningshuis gezocht” (Maandag 22 juli 2013, 15:20), NOS
  3.   Weblink bron
    NOS Nieuws
    “Philips verkoopt audio- en videotak” (Maandag 28 april 2014, 08:43), NOS