Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • vic·tu·a·lie
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud meervoud
naamwoord victualie victualiën
verkleinwoord

Zelfstandig naamwoord

de victualiev

  1. (voeding) levensmiddelen
     Wij zochten toen ook of er nog enige victualie aan land was gespoeld, want we hadden in de afgelopen twee of drie dagen weinig gegeten omdat de kok bij dat zware weer niet had kunnen koken. We vonden slechts een baal meel, twee vaten met een beetje vlees en wat spek en een vaatje wijntint (vino tinto, rode wijn, red.) dat voor de gewonden goed van pas kwam.[3]
Synoniemen

Gangbaarheid

22 % van de Nederlanders;
16 % van de Vlamingen.[4]

Verwijzingen

  1. victualie op website: Etymologiebank.nl
  2. Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
  3.   Weblink bron
    Erik van den Berg
    “Dagboekfragment: Schipbreuk op de Koreaanse kust; 28 doden binnen een kwartier” (15 augustus 2018), de Volkskrant
  4.   Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be