vetoën
naamwoord van handeling | |
---|---|
zelfstandig | bijvoeglijk |
vetoën | vetoënd |
veto |
- ve·to·en
stamtijd | ||
---|---|---|
onbepaalde wijs |
verleden tijd |
voltooid deelwoord |
vetoën |
vetode |
gevetood |
zwak -d | volledig |
vetoën
- (politiek) gebruik maken van het recht om een besluit tegen te houden
- "De Poolse president Andrzej Duda heeft voor een verrassing gezorgd door twee omstreden wetten te vetoën."[1]
- (figuurlijk) niet toestaan dat anderen doen wat ze van plan zijn, een voornemen of kandidatuur tegenhouden
- (…) ik ben ervan overtuigd dat het laten vetoën met oneigenlijke argumenten van één van je beste mensen zichzelf straft en moreel ontoelaatbaar is. [2]
- Het woord vetoën staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "vetoën" herkend door:
61 % | van de Nederlanders; |
45 % | van de Vlamingen.[3] |
- ↑ Poolse president breekt met lijn regeringspartij en vetoot omstreden ... Volkskrant - JJ Holtland - 25 juli 2017
- ↑ Maessen, P."PvdA geërgerd over benoeming" in: Het Parool jrg. 43 nr. 11691 (25 maart 1983); p. 5 kol. 7; geraadpleegd 2018-06-05
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be