Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • ve·to
Woordherkomst en -opbouw
  • Leenwoord uit het Latijn, in de betekenis van ‘verbod’ voor het eerst aangetroffen in 1778 [1]
  • Latijn: eerste persoon enkelvoud in de onvoltooid tegenwoordige tijd van “vetare” (verbieden)[2]
enkelvoud meervoud
naamwoord veto veto's
verkleinwoord - -

Zelfstandig naamwoord

het vetoo

  1. (politiek) het recht, dat aan één of meer partijen van een besluitvormende raad kan zijn verleend, om het in stemming brengen van voorstellen te verbieden of aangenomen besluiten ongeldig te verklaren
    • Een veto kon worden voorkomen door de tekst wat af te zwakken. 
Synoniemen
Afgeleide begrippen
Verwante begrippen
Vertalingen

Werkwoord

vervoeging van
vetoën

veto

  1. eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van vetoën
    • Ik veto. 
  2. gebiedende wijs van vetoën
    • Veto! 
  3. (bij inversie) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van vetoën
    • Veto je? 

Gangbaarheid

94 % van de Nederlanders;
94 % van de Vlamingen.[3]

Meer informatie

Verwijzingen


Turks

Woordafbreking
  • ve·to
enkelvoud meervoud
nominatief   veto     vetolar  
genitief   vetonun     vetoların  
datief   vetoya     vetolara  
accusatief   vetoyu     vetoları  
locatief   vetoda     vetolarda  
ablatief   vetodan     vetolardan  

Zelfstandig naamwoord

veto

  1. veto