verzweren
- ver·zwe·ren
stamtijd | ||
---|---|---|
onbepaalde wijs |
verleden tijd |
voltooid deelwoord |
verzweren |
verzwoor |
verzworen |
klasse 2 | volledig |
[A] verzweren
- ergatief, onpersoonlijk tot een zweer verworden, ontstoken raken
- De wonde verzwoor en wilde niet genezen.
stamtijd | ||
---|---|---|
onbepaalde wijs |
verleden tijd |
voltooid deelwoord |
verzweren |
verzwoer |
verzworen |
klasse 2 | volledig |
[B] verzweren
- overgankelijk afzweren
- Hij verzwoer de alcohol.
- zich~ zich middels een eed verbinden
- Het woord verzweren staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "verzweren" herkend door:
54 % | van de Nederlanders; |
87 % | van de Vlamingen.[1] |
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be