• ver·vil·ten
  • afleiding van vilt met het voorvoegsel ver-

vervilten [1]

stamtijd
onbepaalde
wijs
verleden
tijd
voltooid
deelwoord
vervilten
verviltte
vervilt
zwak -t volledig
  1. (textielindustrie) weefsels door vocht, verhitting of druk verdichten en ineen laten klitten
    • Interessant, maar wij waren vooral onder de indruk van het eindresultaat. We zochten de ontwerpster op en vroegen haar hoe de sweaters tot stand zijn gekomen. Alix vertelde dat ze diverse kappers in Eindhoven is afgestruind om restjes bruikbaar haar te vinden. Vanwege het kwetsbare karakter gebruikte ze blonde lokken om te flocken en te verfraaien. Kroes en Aziatisch haar liet ze vervilten zodat er een stevig doek ontstond waarvan zij sweaters en een pellerine maakte. [2] 
    • Van dat frêle beeld was nu niets meer te zien. Wu opende de show met een massieve grijze jas met vermiljoenkleurige vlakken en toonde daar vervolgens een drietal variaties van. Blauw/grijze vervilte jassen met versneden panden en ronde schouders, tweed jurken en gestreepte piccolojasjes oogden geforceerd, terwijl nauwsluitende jurken met uitlopende rokken opvielen door de sierlijke beweging. [3] 
84 % van de Nederlanders;
73 % van de Vlamingen.[4]