• ver·ve·nen
  • afleiding van veen met het voorvoegsel ver-

vervenen [1]

stamtijd
onbepaalde
wijs
verleden
tijd
voltooid
deelwoord
vervenen
verveende
verveend
zwak -d volledig
  1. veengrond afgraven zodat men de bovenste laag als turf kan verkopen
    • Tot eindelijk opeens bekend werd, dat de firma Verstegen en Donk de grond gekocht had en zelf zou gaan vervenen. [2] 
43 % van de Nederlanders;
22 % van de Vlamingen.[3]