• ver·til·len

vertillen [1]

stamtijd
onbepaalde
wijs
verleden
tijd
voltooid
deelwoord
vertillen
vertilde
vertild
zwak -d volledig
  1. het verplaatsen van zware objecten, zoals bijvoorbeeld patiënten, door tillen
  2. wederkerend zich vertillen aan: door tillen een blessure oplopen
  3. (figuurlijk) wederkerend zich vertillen aan: iets willen doen wat eigenlijk te moeilijk is
    • Cyprus vroeg in juni om hulp nadat twee grote banken in moeilijkheden waren geraakt door enorme verliezen op hun beleggingen in Grieks schuldpapier. De regering wil de banken herkapitaliseren, maar kredietbeoordelaars hebben gewaarschuwd dat Cyprus zich zou kunnen vertillen aan de noodleningen die het daarvoor wil afsluiten bij zijn Europese partners.[2] 
    • Om zich niet te vertillen aan Jesus Christ Superstar is besloten om bij de samenstelling van de cast ook zangers en zangeressen van ‘buiten’ te betrekken. „Binnen ons gezelschap kunnen we, naast het koor, simpelweg niet alle rollen voor de solisten goed bezetten”, verduidelijkt Krijnsen.[3] 
    • Toch vertillen de makers zich aan het grootste obstakel van de ensemblefilm. Hoewel sommige plotlijnen, zoals die over de datende zakenvrouw Marijke (Lieke van Lexmond) aardig zijn uitgewerkt, is de film met zestien personages veel te druk bevolkt en komen de meeste liefdeskoppels nauwelijks uit de verf.[4] 
91 % van de Nederlanders;
59 % van de Vlamingen.[5]
  1. Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
  2. de Telegraaf 08 nov. 2012
  3. Tubantia 22-SEPTEMBER-2014
  4. Volkskrant Pauline Kleijer 10 maart 2016
  5.   Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be