• ver·splin·te·ring
enkelvoud meervoud
naamwoord versplintering versplinteringen
verkleinwoord

de versplinteringv

  1. het in kleine delen uiteenvallen
     De legers waren versnipperd, er was geen eenheid in de leiding, Barclay was niet populair; maar die warboel, die versplintering en de impopulariteit van de Duitse opperbevelhebber resulteerden enerzijds in de besluiteloosheid en het ontwijken van het gevecht (wat onvermijdelijk zou zijn geweest als de legers verenigd waren en Barclay geen commandant was geweest), anderzijds in een groeiende anti-Duitse stemming en een groeiend patriottisme.[2]
     In een reactie noemt Kemerink het "jammer dat de SP kiest voor versplintering".[3]


  1. Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
  2. “Oorlog en Vrede” (1869), van Oorschot, ISBN 978902825115 1
  3.   Weblink bron “SP breekt met communistische jongerentak wegens 'onoverbrugbare kloof'” (26-06-2021), NOS