• ver·spe·nen
  • In de betekenis van ‘verplanten om afstand tussen de plantjes te krijgen’ voor het eerst aangetroffen in 1856 [1]
  • afgeleid van spenen met het voorvoegsel ver- [2]
stamtijd
onbepaalde
wijs
verleden
tijd
voltooid
deelwoord
verspenen
verspeende
verspeend
zwak -d volledig

verspenen [3]

  1. overgankelijk het uit de grond of uit kweektrays halen van kiemplanten om ze elders weer te planten
82 % van de Nederlanders;
64 % van de Vlamingen.[4]