Verskade, uit het boek van Vierlingh (1579) [1]
  • vers·ka·de
enkelvoud meervoud
naamwoord verskade verskades
verkleinwoord verskadetje verskadetjes

de verskadem

  1. (waterbeheer) tijdelijke kade gelegd om buitendijks gelegen terreinen, waaruit grond gewonnen wordt voor de dijkaanleg
     De benoodigde grond (voor de zeedijk) haalt men zoo mogelijk uit putten van het voorland als dit hoog is; is het laag, zoodat het bij eiken vloed onder water komt, dan zou men niet door kunnen werken. Daarom wordt een verskade gemaakt zoodat men steeds door kan werken; deze ligt op 0.7 a 1 M. boven hoog water met zijn kruin, waarvan de breedte 0.5 a 1 M. bedraagt[4]
  1.   Weblink bron
    Andries Vierlingh
    “Tractaet van Dijckagie”, Gedrukte uitgave 1920 (1579), Nijhoff, Den Haag, figuur 37
  2. Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
  3. Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
  4.   Weblink bron
    L. Zwiers en J.R. Altink
    “Waterbouwkunde” (1908), p. 107