versificeren
- ver·si·fi·ce·ren
- Leenwoord uit het Latijn, in de betekenis van ‘verzen maken’ voor het eerst aangetroffen in 1838 [1]
- Naamwoord van handeling van het Franse versifier (van Latijn versificare) met het achtervoegsel -eren[2]
stamtijd | ||
---|---|---|
onbepaalde wijs |
verleden tijd |
voltooid deelwoord |
versificeren |
versificeerde |
geversificeerd |
zwak -d | volledig |
versificeren [3]
- overgankelijk tot verzen maken, in verzen schrijven
- Het woord versificeren staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- ↑ "versificeren" in: Sijs, Nicoline van der, Chronologisch woordenboek. De ouderdom en herkomst van onze woorden en betekenissen, 2e druk, Amsterdam / Antwerpen: Veen, 2002; op website dbnl.org; ISBN 90 204 2045 3
- ↑ versificeren op website: Etymologiebank.nl
- ↑ Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).