verkiezingstijd
  • ver·kie·zings·tijd
enkelvoud meervoud
naamwoord verkiezingstijd verkiezingstijden
verkleinwoord

de verkiezingstijdm

  1. periode rond de verkiezingen
     Ponti reisde stad en land af en sprak in volgepakte verenigingshuizen en universiteitsaula's, blijkbaar onder de radar van de burgerlijke media, omdat het verkiezingstijd was.[2]
     Op langere termijn zie je zeker een toenemende fragmentatie, maar in verkiezingstijd komt de machtsvraag altijd nadrukkelijk op tafel: welke partijen gaan regeren en wie mag de premier leveren?[3]


  1. Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
  2. Jan Guillou (vert. Bart Kraamer)
    “Zij die dromen doden slapen nooit” (2017), Uitgeverij Prometheus  , ISBN 9789044640496
  3.   Weblink bron “Peilingwijzer: 50Plus in de lift, Forum kruipt weer omhoog” (Woensdag 29 januari 2020), NOS