• ver·gis·kraak
enkelvoud meervoud
naamwoord vergiskraak vergiskraken
verkleinwoord - -

de vergiskraakm

  1. (eufemisme) bij vergissing een pand illegaal proberen te betrekken, terwijl dat al een legale bewoner of gebruiker heeft
    • Volgens hem moet de gemeente de tijd krijgen om, in overleg met Den Haag, zo'n opvangvoorziening te openen. Hij wil zich niet laten vastpinnen op een openingstermijn. Dat betekent dat de laatste vergiskraak waarschijnlijk nog niet heeft plaatsgevonden. [1]
    • Vergiskraak is een woord dat vorige week opdook in de berichtgeving over uitgeprocedeerde asielzoekers in Amsterdam die krakend door de stad trekken. "Trap er niet in", luidt het advies van Jurjen. "Het schept een vals beeld. Het klinkt veel milder dan wat het is: namelijk huisvredebreuk." [2]
    • Tot twee keer toe werd een zogenoemde "vergiskraak" gedaan in een bewoonde woning. Eén keer stond een bewoonster onder de douche. [3]