vergis
Nederlands
Uitspraak
Woordafbreking
- ver·gis
Werkwoord
vervoeging van |
---|
vergissen |
vergis
- eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van vergissen
- Ik vergis.
- gebiedende wijs van vergissen
- Vergis!
- (bij inversie) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van vergissen
- Vergis je?
- ▸ Maar vergis je niet, dit was geen utopisch paradijs.[1]
Verwijzingen
- ↑ Tim Voors“Alleen, De Pacific Crest Trail te voet van Mexico naar Canada”, eBook: Mat-Zet bv, Soest (2018), Fontaine Uitgevers