Nederlands

 
vergaderdag van de Eerste Kamer
Uitspraak
Woordafbreking
  • ver·ga·der·dag
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud meervoud
naamwoord vergaderdag vergaderdagen
verkleinwoord vergaderdagje vergaderdagjes

Zelfstandig naamwoord

de vergaderdagm

  1. een dag die gebruikt wordt om zaken in groepsverband te bespreken; dag dat een college samenkomt om te vergaderen
     Maandag is vergaderdag bij de jeugdhulp waar Katie alweer zo lang werkt dat ze er liever niet bij stilstaat. Ze heeft een dozijn reorganisaties overleefd omdat ze weet waar ze goed in is én wat ze vooral aan anderen moet overlaten.[2]
     Voor tien Nederlandse Europarlementariërs is het vandaag hun laatste vergaderdag in Straatsburg. Nog één keer stemmen, nog één keer een debat en daarna de koffers inpakken en terug naar Nederland.[3]
Synoniemen

Gangbaarheid

Verwijzingen

  1. Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
  2. Carla de Jong
    “Geheim leven” (2019), Ambo Anthos, ISBN 9789026346132
  3.   Weblink bron “Adieu Straatsburg, hallo Nederland: Europarlementariërs blikken terug” (18-04-2019), NOS