• ver·fron·se·len

verfronselen [1]

stamtijd
onbepaalde
wijs
verleden
tijd
voltooid
deelwoord
verfronselen
verfronselde
verfronseld
zwak -d volledig
  1. iets wat glad is op een onregelmatige, slordige wijze voorzien van plooien
44 % van de Nederlanders;
67 % van de Vlamingen.[2]