Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • ver·en·ging
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud meervoud
naamwoord verenging verengingen
verkleinwoord

Zelfstandig naamwoord

de verengingv

  1. het verengen
    • U verlaat Brussel om een lokaal mandaat op nemen. Vreest u geen verenging van uw blikveld? [2] 
Synoniemen

Gangbaarheid

82 % van de Nederlanders;
89 % van de Vlamingen.[3]


Verwijzingen