• ver·een·zel·vi·ging
enkelvoud meervoud
naamwoord vereenzelviging vereenzelvigingen
verkleinwoord

de vereenzelvigingv [1]

  1. het zichzelf of iets anders identificeren met iets of iemand anders
     Holtrop was wars van de massaal gedeelde vereenzelviging 'Je suis Charlie' en had ook geen behoefte om deel te nemen aan de massale demonstratie die volgde in Parijs. Er liepen naar zijn idee te veel dubieuze politici vooraan de stoet. "Ik houd niet van dat soort dingen", zegt hij bij onze ontmoeting in zijn atelier op Île de Groix. "Ik ga tekenen, ga naar de redactie toe. Ik ben niet zo'n demonstrant."[2]
     Ook dichters hebben meegeholpen en helpen nog steeds mee het misverstand van deze vereenzelviging in stand te houden.[3]


  1. Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
  2.   Weblink bron “Charlie-cartoonist Holtrop : 'Buigen voor gekken? Dat kan toch niet?'” (Donderdag 31 december 2015, 11:00), NOS
  3. Jan Valentijn Meininger
    “Vertoog over de liefde” (1987), Het Spectrum  , ISBN 9027418063