• veel·kleu·rig·heid
enkelvoud meervoud
naamwoord veelkleurigheid veelkleurigheden
verkleinwoord

de veelkleurigheidv

  1. het heel kleurig zijn
    • Marjannne Moolenaar zegt dat de leerlingen nu met andere ogen naar de kermis kijken. ,,Als je met zoiets bezig bent, let je op details en ontdek je ook de veelkleurigheid van de kermis. Alles draait en beweegt en dat fascineert.” [2] 
  2. (figuurlijk) heel gevarieerd zijn
    • Stel nu, dat we in Enschede een nieuwe wijk zouden bouwen. Boven op de oude, die is verdwenen, die is overgegaan in licht, lawaai, vuur en herinneringen. En stel we zochten naar nieuwe vormen, naar veelkleurigheid, naar diverse verschijningen voor aloude bestemmingen. Wat zou dat opleveren? [3] 
    • Bezoekers van de site uiten ook kritiek op hem. Volgens een van de bezoekers wordt de Noorse democratie juist versterkt door de veelkleurigheid van het land. [4] 
    • Mikado staat voor de doelstellingen van de school: samenwerken om de gevallen stokjes te ontwarren en zorgen voor elkaar. Ook dynamiek en veelkleurigheid zijn erin vertegenwoordigd. [5]