Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • vak·kracht
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud meervoud
naamwoord vakkracht vakkrachten
verkleinwoord

Zelfstandig naamwoord

de vakkrachtv / m

  1. iemand die speciale vaardigheden heeft die nodig zijn voor het uitoefenen van een beroep
    • De twee partijen zijn het er namelijk roerend over eens dat Duitsland voor goed opgeleide mensen uit het buitenland snel aantrekkelijker moet worden. Zonder immigratie daalt het aantal inwoners en werkenden. Maar over de naam van het wetsontwerp zijn ze het nog niet eens. De christendemocratische CDU/CSU wil dat de wet vakkrachten-immigratiewet gaat heten en de sociaaldemocratische SPD wil het op immigratiewet houden. [1] 
    • De sociale partners geven op hun websites tips aan de scholen hoe ze het geld kunnen inzetten. Te denken valt aan het inhuren van een vakkracht, een gymleraar bijvoorbeeld. Niet alle scholen maken daar gebruik van. In de uurtjes dat de kinderen gaan gymmen, houden de overige leraren tijd over voor andere zaken. [2] 
    • Als leerlingen in augustus niet in staat zijn hun vmbo-diploma te halen, dan kunnen ze toch naar de vervolgopleiding. Deze leerlingen krijgen in de herfstvakantie een herkansing om zo alsnog hun diploma te halen. De leerlingen kunnen daarvoor terecht op een zomerschool, waar ze les kunnen krijgen van docenten van andere scholen. Cito zorgt voor de toetsen. Die worden door vakkrachten van buiten VMBO Maastricht nagekeken. [3] 
    • De verwachting is dat minister Van Engelshoven (Onderwijs) vrijdag bekendmaakt dat de subsidieregeling praktijkleren wordt afgeschaft. Dat betekent dat leerbedrijven voortaan jaarlijks maximaal €2700 per leerling mislopen. Koninklijke Metaalunie is des duivels en eist dat de financiering wordt verlengd. Via het bbl-traject stromen er jaarlijks duizenden leerlingen in. Dat is broodnodig aangezien de kleinmetaal kampt met een flink tekort aan vakkrachten. [4] 
Synoniemen

Gangbaarheid


Verwijzingen