• uto·pis·me
enkelvoud meervoud
naamwoord utopisme
verkleinwoord

het utopismeo

  1. een heilsleer die gelooft in een heerlijke maar niet te verwerkelijken toekomst
    • Wie van dit utopisme afwijkt, krijgt het niet zelden zwaar te verduren. Crok: ,,Voor mij is het sappelen, ik leef letterlijk van de wind." En het kan veel erger. In Amerika werd onlangs het huis van een klimaatscepticus beschoten. ,,Dat was het eerste teken van geweld tegen een klimaatcriticus," zegt Crok. ,,Dat kan er dus gebeuren met mensen die de utopie in de weg staan.” [2] 
    • Dat onderscheidt Ginzburg van links én van rechts utopisme, die altijd de schaduw van terreur bij zich hebben en dus verraad plegen aan vrijheid, waarheid en menselijkheid. Riemen laat zien hoe breekbaar en kwetsbaar de waarden zijn die een vrije en open samenleving schragen. [3] 
    • „Je kunt als pragmaticus alleen overleven als je koers al is ingezet. Je moet natuurlijk wel compromissen sluiten. Daarin zitten de kleine stapjes, die je behoeden voor zowel utopisme als cynisme.” [4] 
90 % van de Nederlanders;
91 % van de Vlamingen.[5]