uniëren
- unië·ren, uni·eren
stamtijd | ||
---|---|---|
onbepaalde wijs |
verleden tijd |
voltooid deelwoord |
uniëren |
unieerde |
geünieerd |
zwak -d | volledig |
uniëren
- wederkerend overgankelijk een unie sluiten, (zich) verenigen
- De Britse methodisten unieerden zich in de jaren dertig.
- In 1596 besloot de orthodoxe synode van Brest zich te uniëren met Rome.
- Het woord uniëren staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "uniëren" herkend door:
36 % | van de Nederlanders; |
33 % | van de Vlamingen.[3] |
- ↑ Wiktionnaire
- ↑ uniëren op website: Etymologiebank.nl
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be