unieerde
- uni·eer·de
vervoeging van |
---|
uniëren |
unieerde
- enkelvoud verleden tijd van uniëren
- Ik unieerde.
- Jij unieerde.
- Hij, zij, het unieerde.
- Ik unieerde.
- Het woord unieerde staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
vervoeging van |
---|
uniëren |
unieerde