• ung·dom
  • Afgeleid van het Noorse bijvoeglijke naamwoord ung met het achtervoegsel -dom
Naar frequentie 4294
  enkelvoud meervoud
onbepaald bepaald onbepaald bepaald
nominatief   ungdom     ungdommen     -     -  
genitief   ungdoms     ungdommens     -     -  

ungdom, m

  1. jeugd (leeftijd)
    «Hans betegnelse som munk kom fra hans ungdom da han var i et benediktinerkloster.»
    Zijn benaming als een monnik kwam uit zijn jeugd toen hij zich in een Benedictijner klooster bevond.

ungdomsran

  enkelvoud meervoud
onbepaald bepaald onbepaald bepaald
nominatief   ungdom     ungdommen     ungdommer     ungdommene  
genitief   ungdoms     ungdommens     ungdommers     ungdommenes  

ungdom, m

  1. jongere
    «Mange ungdommer får et annet inntrykk av politikk gjennom skoledebattene.»
    Veel jongeren krijgen een andere indruk van het beleid door de debatten in de school.


  • ung·dom
  • Afgeleid van het Nynorske bijvoeglijke naamwoord ung met het achtervoegsel -dom
  enkelvoud meervoud
onbepaald bepaald onbepaald bepaald
nominatief   ungdom     ungdomen
ungdommen  
  -     -  

ungdom, m

  1. jeugd (leeftijd)
  enkelvoud meervoud
onbepaald bepaald onbepaald bepaald
nominatief   ungdom     ungdomen
ungdommen  
  ungdomar
ungdommar  
  ungdomane
ungdommane  

ungdom, m

  1. jongere



  • ung·dom
  • Afgeleid van het Zweedse bijvoeglijke naamwoord ung met het achtervoegsel -dom
Naar frequentie 6455
ungdoms enkelvoud meervoud
  onbepaald bepaald onbepaald bepaald
  nominatief     ungdom     ungdomen     -     -  
  genitief     ungdoms     ungdomens     -     -  

ungdom, g

  1. jeugd (leeftijd)


ungdoms enkelvoud meervoud
  onbepaald bepaald onbepaald bepaald
  nominatief     ungdom     ungdomen     ungdomar     ungdomarna  
  genitief     ungdoms     ungdomens     ungdomars     ungdomarnas  

ungdom, g

  1. jongere