• uit·voe·rig·heid
enkelvoud meervoud
naamwoord uitvoerigheid uitvoerigheden
verkleinwoord

de uitvoerigheidv

  1. het groot en omvangrijk zijn
    • Of om eene vergelijking te gebruiken, ontleend aan het tijdperk, waaruit het onderwerp is genomen, - deze studie doet vaak denken aan de uitvoerigheid der middeleeuwsche miniatuurschildering, niet altijd aan hare kunst. [2]