Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • uit·ver·de·di·gen
Woordherkomst en -opbouw
stamtijd
onbepaalde
wijs
verleden
tijd
voltooid
deelwoord
uitverdedigen
verdedigde uit
uitverdedigd
zwak -d volledig

Werkwoord

uitverdedigen

  1. (sport) uit de verdediging wegwerken van de bal, zodat een aanval kan beginnen
    • Nadat het team knullig uitverdedigde, viel de beslissende treffer. 

Gangbaarheid