• uit·van·gen

uitvangen

stamtijd
onbepaalde
wijs
verleden
tijd
voltooid
deelwoord
uitvangen
ving uit
uitgevangen
klasse 7 volledig
  1. leegvangen
  2. bedrijven
  3. (sport) bij honkbal en softbal door het vangen van de bal de slagman beletten verder te kunnen spelen
67 % van de Nederlanders;
66 % van de Vlamingen.[3]