uittreden
naamwoord van handeling | |
---|---|
zelfstandig | bijvoeglijk |
uittreden | uittredend |
uittreding | uitgetreden |
- uit·tre·den
- samenstelling van uit bw en treden ww
stamtijd | ||
---|---|---|
onbepaalde wijs |
verleden tijd |
voltooid deelwoord |
uittreden |
trad uit |
uitgetreden |
klasse 5 | volledig |
uittreden
- ergatief een -met name religieuze- gemeenschap voorgoed verlaten
- Hij is enige tijd geleden uit dat klooster uitgetreden.
- ergatief niet langer deelnemen aan een vennootschap
- Nee, mijn andere vennoot trad al enige tijd geleden uit.
- ergatief zich terugtrekken uit de arbeidsmarkt
- Hij is vervroegd uitgetreden en geniet van zijn pensioen.
- ergatief met de geest het lichaam tijdelijk verlaten
- Je denkt wel dat dat een droom was, maar was je niet uitgetreden?
- Het woord uittreden staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "uittreden" herkend door:
98 % | van de Nederlanders; |
100 % | van de Vlamingen.[1] |
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be