Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • uit·schop·pen
Woordherkomst en -opbouw

Werkwoord

uitschoppen [1]

stamtijd
onbepaalde
wijs
verleden
tijd
voltooid
deelwoord
uitschoppen
schopte uit
uitgeschopt
zwak -t volledig
  1. met een schoppende beweging de schoenen uittrekken
    • Het is stil achter de deur waar de spelers van Heracles neerploffen en de schoenen uitschoppen. Er is geen ongecontroleerde woede, de deuren blijven ongemoeid. Er zijn tijden geweest waarin schoppen van frustratie diepe gaten achter lieten. [2] 
     Ze zeiden niets, schopten alleen hun schoenen uit, deden de bedlampjes aan en doofden de plafondverlichting.[3]
  2. met kracht ergens uit verwijderen
    • "Zulke gekken moet je het land uitschoppen. Dit is gewoon onacceptabel", aldus de 51-voudig Russisch international, die op het EK 2008 nog trefzeker was tegen Nederland, in gesprek met Match TV. [4] 
    • „Geestelijk behoort het land aan het Joodse volk toe. Daar bestaat geen twijfel over. De Joden waren er bovendien ook eerder dan de moslims en de christenen. Wel hebben de Palestijnen het recht om in vrede en harmonie met de Joden samen in het land te leven. Ze kunnen ons er moeilijk uitschoppen.” [5] 
Synoniemen

Gangbaarheid

94 % van de Nederlanders;
92 % van de Vlamingen.[6]

Verwijzingen

  1. Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
  2. Tubantia 30-10-08 Heracles: 'Wel klein, niet bang'
  3. Jan Guillou (vert. Bart Kraamer)
    “1968, De grote eeuw deel 7” (2017), Uitgeverij Prometheus  , ISBN 9789044633535
  4. De Telegraaf 03 mei 2017 'Zulke gekken moet je het land uitschoppen'
  5. Reformatorisch Dagblad Mr. Richard Donk 31-10-2006 Palestijnse liefde voor het Joodse volk
  6.   Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be