• uit·re·ge·nen
stamtijd
onbepaalde
wijs
verleden
tijd
voltooid
deelwoord
uitregenen
regende uit
uitgeregend
zwak -d volledig

uitregenen

  1. ergatief door regenval gedoofd worden
    • We hingen een grondzeil over het vuur om te voorkomen dat het uitregende. 
  2. ergatief door regenval geen doorgang hebben of mislukken
    • Het hele festival was uitgeregend. 
  3. ergatief door regenval geheel zijn vocht verliezen
    • Het leek wel of alle wolken besloten hadden boven onze hoofden uit te regenen; er kwam geen eind aan.