Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • uit·red·ding
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud meervoud
naamwoord uitredding uitreddingen
verkleinwoord

Zelfstandig naamwoord

de uitreddingv [1]

  1. een redding uit een netelige situatie
     Nee, hij moest juist de andere kant op, zijn enige uitredding lag nog daarin dat hij zich terugworstelde, terug naar het ruimere water van de filosofie.[2]
     Toen het uitgesloten bleek om beide grootmachten tegelijk goedgunstig te houden besloot hij, uit wanhoop vermetel geworden, uitredding te zoeken in de kunst van het dubbelspel.[2]


Synoniemen

Gangbaarheid

Verwijzingen