Nederlands

Woordafbreking
  • uit·pon·den
Woordherkomst en -opbouw
stamtijd
onbepaalde
wijs
verleden
tijd
voltooid
deelwoord
uitponden
/ˈœytpɔndə(n)/
pondde uit
/pɔndə ˈœyt/
uitgepond
/ˈœytxəpɔnt/
zwak -d volledig

Werkwoord

uitponden

  1. overgankelijk (van slachtvee) per pond verkopen.
  2. overgankelijk (van een huurwoning) bij leegkoming verkopen.
    • Ons als bewoners viel gelijk op dat het verdienmodel van de nieuwe eigenaar uitponden is. 
Afgeleide begrippen

Gangbaarheid

Verwijzingen