uitkragen
naamwoord van handeling | |
---|---|
zelfstandig | bijvoeglijk |
uitkragen | uitkragend |
uitkraging |
- uit·kra·gen
stamtijd | ||
---|---|---|
onbepaalde wijs |
verleden tijd |
voltooid deelwoord |
uitkragen |
kraagde uit |
uitgekraagd |
zwak -d | volledig |
uitkragen
- (bouwkunde) naar boven toe steeds verder naar buiten uitsteken van een muur of ander constructieonderdeel
- ▸ Tijdens de bouw is nu goed te zien hoe de muren draaien en als omgekeerde piramides boven de straat uitkragen.[2]
- (bouwkunde) uitsteken van een constructieonderdeel dat slechts aan één zijde vast zit aan de rest van het bouwwerk
- ▸ Ook is er een ver uitkragende glazen bak aan de doos gehangen waarin onder meer een zaal voor productpresentaties is gelegen.[3]
-
1. De verdiepingen van dit museum in Dundee kragen uit over de oever en het water van de Tay.
-
2. Dit venster van het hoofdkantoor van de ANWB kraagt een klein beetje uit.
- Het woord 'uitkragen' staat niet in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Taalunie.
- Zie Wikipedia voor meer informatie.
- ↑ Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
- ↑ Weblink bron Tracy Metz“Nieuw V&A museum voor Schots design” (25 juli 2017) op nrc.nl
- ↑ Weblink bron Bernard Hulsman“Koolhaas terug bij het modernisme” (7 augustus 2014) op nrc.nl