uithaler
Nederlands
Uitspraak
Woordafbreking
- uit·ha·ler
Woordherkomst en -opbouw
- Naamwoord van handeling uithalen van met het achtervoegsel -er [1][2]
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | uithaler | uithalers |
verkleinwoord | uithalertje | uithalertjes |
Zelfstandig naamwoord
de uithaler m
- klungelaar
- iemand die ergens in uitblinkt
- iemand die gesmokkelde drugs uit zeecontainers haalt
- ▸ In de haven van Rotterdam is op het gebied van de drugshandel nog volop activiteit. De afgelopen zes weken zijn ruim veertig mensen opgepakt die ervan worden verdacht een zogenoemde 'uithaler' te zijn. Dat zijn mensen die zich laten insluiten op het haventerrein om partijen drugs uit containers te halen en van het terrein af te smokkelen. Hun aanwezigheid wijst volgens Westerbeke op continuïteit in de handel in verdovende middelen.[3]
- ▸ Uithalers proberen gesmokkelde drugs uit zeecontainers te halen. Ze worden vaak betrapt als ze inbreken op het haventerrein. "Uithalers zijn de laagste trede van de ladder binnen de criminele organisatie, maar ze spelen wel een cruciale rol bij de internationale smokkel van verdovende middelen", aldus het Belgische OM.[4]
Gangbaarheid
- Het woord 'uithaler' staat niet in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Taalunie.
Meer informatie
- Zie Wikipedia voor meer informatie.
Verwijzingen
- ↑ uithaler op website: Etymologiebank.nl
- ↑ Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
- ↑ Weblink bron NOS Nieuws“'Drugshandel gaat onverminderd door ondanks coronacrisis'” (Dinsdag 28 april 2020, 03:56), NOS
- ↑ Weblink bron NOS Nieuws“Belgische politie pakt 'opvallend veel' Nederlanders op in Antwerpse haven” (Woensdag 27 oktober 2021, 16:10), NOS