Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • twee·ver·die·ner
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud meervoud
naamwoord tweeverdiener tweeverdieners
verkleinwoord - -

Zelfstandig naamwoord

de tweeverdienerm

  1. (economie) de helft van een echtpaar of ander samenwonend stel, eventueel met kinderen, waarvan beiden een eigen inkomen verwerven via betaald werk
     Het is lastig voor hardwerkende tweeverdieners, maar een korte periode alleen is vaak wel mogelijk met langetermijnplanning, creatief besparen en ouderwets verlof.[2]
Afgeleide begrippen

Meer informatie

Gangbaarheid

Verwijzingen

  1. tweeverdiener op website: Etymologiebank.nl
  2. Tim Voors
    “Alleen, De Pacific Crest Trail te voet van Mexico naar Canada”, eBook: Mat-Zet bv, Soest (2018), Fontaine Uitgevers