• tvin·ge
  • Afkomstig van het Oudnoorse werkwoord þvinga
vervoeging
onbepaalde wijs tvinge
tegenwoordige tijd tvinger
verleden tijd tvang
voltooid
deelwoord
tvunget
onvoltooid
deelwoord
tvingende
lijdende vorm tvinges
gebiedende wijs tving
vervoegingsklasse Klasse 3 sterk
opmerking

tvinge

  1. overgankelijk dwingen, noodzaken, nopen


m/v enkelvoud meervoud
onbepaald bepaald onbepaald bepaald
nominatief   tvinge     m: tingen
v: tvinga  
  tvinger     tvingene  
genitief   tvinges     m: tingens
v: tvingas  
  tvingers     tvingenes  

tvinge m / v

  1. (gereedschap) bankschroef
  2. (gereedschap) lijmtang



  • tvin·ge
  • Afkomstig van het Oudnoorse werkwoord þvinga
vervoeging
onbepaalde wijs tvinge
tvinga
tegenwoordige tijd tvingar
verleden tijd tvinga
voltooid
deelwoord
tvinga
onvoltooid
deelwoord
tvingande
lijdende vorm tvingast
(bijvorm): tvingas
gebiedende wijs tving
tvinge
tvinga
vervoegingsklasse Klasse 1 zwak
opmerking

tvinge

  1. overgankelijk dwingen, noodzaken, nopen


  enkelvoud meervoud
onbepaald bepaald onbepaald bepaald
nominatief   tvinge     tvinga     tvinger     tvingene  
bijvormen enkelvoud meervoud
onbepaald bepaald onbepaald bepaald
nominatief   tvinga         tvingor     tvingone  

tvinge

  1. (gereedschap) bankschroef
  2. (gereedschap) lijmtang