• tvil
Naar frequentie 1693

tvil

  1. gebiedende wijs van tvile
  enkelvoud meervoud
onbepaald bepaald onbepaald bepaald
nominatief   tvil     tvilen     tviler     tvilene  
genitief   tvils     tvilens     tvilers     tvilenes  

tvil, m

  1. twijfel
    «Hun ønsket seg en tunika
    Zij wilde graag een tunica.
  • dra i tvil
    trekke i tvil
    betwijfelen, betwisten, in twijfel trekken, ter discussie stellen
  • i tvil
    in twijfel
  • ikke være tvil om
    er is geen twijfel over
  • tvil om
    twijfel zaaien over
  • under tvil
    in twijfel
  • uten tvil
    zonder twijfel


  • tvil

tvil

  1. gebiedende wijs van tvila

tvil

  1. gebiedende wijs van tvile
  enkelvoud meervoud
onbepaald bepaald onbepaald bepaald
nominatief   tvil     tvilen     tvil
tvilar  
  tvilane  

tvil, m

  1. twijfel
  • dra i tvil
    betwijfelen, betwisten, in twijfel trekken, ter discussie stellen

tvil

  1. nominatief onbepaald mannelijk meervoud van tvil