• tuut
enkelvoud meervoud
naamwoord tuut tuten
verkleinwoord tuutje tuutjes

de tuutv / m

  1. krachtig, kortdurend, hoog geluid dat vaak dient als een waarschuwingssignaal
    • 'Eén keer tuut. Eén keer wuiven. Naar mijn eigen vrouw. Vijftig euro,' vertelt hij beteuterd aan de Belgische krant Belang van Limburg. Afgelopen vrijdag kwam hij zijn vrouw op straat tegen. 'Dus wat doe ik? Ik toeter, één keer: tuut. Zij ziet mij. Ik lach en wuif. Zij wuift terug. Ik vond het een heel normale, leuke begroeting.' [2] 
    • Tuut-tuut: hulplijn psychische klachten overbelast: Het aantal mensen met psychische problemen dat telefonisch hulp zoekt stijgt zo hard dat hulplijn Sensoor de vraag onvoldoende aankan. De bellers wijken volgens de telefonische hulpverlener uit naar de hulplijn omdat de wachttijden bij GGZ-instellingen steeds verder oplopen, waarschuwt Sensoor. [3] 
82 % van de Nederlanders;
80 % van de Vlamingen.[4]


tuut v

  1. zak [1], [2]
    «Zeve gölde in 'n tuut»
    Zeven gulden in een zak[1]