• fluit·sig·naal
enkelvoud meervoud
naamwoord fluitsignaal fluitsignalen
verkleinwoord

het fluitsignaalo

  1. luid, kortdurend geluidssignaal dat men met een fluit geeft
     Ik zou naar het ketelhuis gaan, een fluitsignaal geven, en het is uit met de pret.[2]
     Heracles wisselde aanvallend en zette de achtervolging in. Even leek de gelijkmaker te vallen, maar spits Sinan Bakis bleek in aanloop naar zijn goal buitenspel te hebben gestaan. Kort voor het laatste fluitsignaal bepaalde Nick Bakker met een intikker de eindstand op 2-0.[3]


  1. Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
  2. “Dokter Zjivago” (1957), G.A. van Oorschot  , ISBN 9789028261396
  3.   Weblink bron “Heerenveen doorbreekt dramatische reeks en scoort weer eens tegen Heracles” (VR 18 MAART 2022), NOS