• tus·sen·muur
enkelvoud meervoud
naamwoord tussenmuur tussenmuren
verkleinwoord tussenmuurtje tussenmuurtjes

de tussenmuurm [1]

  1. een (dunne) binnenmuur tussen twee ruimtes of twee gebouwen
     Op de gang klonken voetstappen die zich haastig verwijderden en in de belendende kamer begon iemand te huilen of te gillen; het geluid scheen zeer luid, maar mogelijk was de tussenmuur alleen maar dun; plotseling hoorde ik een voorwerp of een lichaam op de grond ploffen, met een dreunende bons.[2]
     Zo betaalde Mark Serano, de eerste deelnemer aan het project, per maand 193 euro aan energie. Na isolatie van een tussenmuur, de aanschaf van zonnepanelen en de vervanging van huishoudelijke apparatuur zakte het energiegebruik naar 97 euro. Maar Serano betaalt per maand nog altijd 180 euro. Met de 83 euro per maand die hij te veel betaalt, lost hij namelijk de kosten van de verbouwing af.[3]
  1. Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
  2. Péter Nádas
    “Het boek der herinneringen” (1986), Athenaeum - Polak & Van Gennep  , ISBN 9055154407
  3.   Weblink bron
    Rob Koster
    “Je huis energiezuinig maken, zonder dat je het direct merkt in portemonnee” (Zaterdag 4 maart 2017, 18:59), NOS