Nederlands

 
tuitpot
Uitspraak
Woordafbreking
  • tuit·pot
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud meervoud
naamwoord tuitpot tuitpotten
verkleinwoord tuitpotje tuitpotjes

Zelfstandig naamwoord

de tuitpotm

  1. een pot van aardewerk met een tuit
  2. lieve tuitpot!: verwensing uit het Gronings
Synoniemen

Gangbaarheid

54 % van de Nederlanders;
52 % van de Vlamingen.[1]

Verwijzingen

  1.   Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be