• tuin·aan·leg
enkelvoud meervoud
naamwoord tuinaanleg -
verkleinwoord - -

de tuinaanlegm

  1. bewerking van een afgebakend stuk grond, meestal bij een woning, waardoor het begroeid raakt met de gewenste planten
    De aangelegde tuin kan zowel bedoeld zijn als een aangename ruimte om buiten te verblijven als een plaats om eigen bloemen, groente en fruit te kweken.
     De kortaangebonden tuinman maakt in snauwerige zinnen duidelijk dat de gewenste tuinaanleg een week in beslag zal nemen en dat haar aanwezigheid daarbij verplicht is.[1]
  2. ontwerp voor een siertuin
     In de tijd dat de eerste Copijn, stamvader Hendrik in 1763 zijn kwekerij in Groenekan begon, overheerste in West-Europa de strenge Franse geometrische tuinaanleg. Geleidelijk kwam de romantische Engelse landschapsstijl in zwang, en die bood Copijn de kans toe te slaan.[2]
  1.   Weblink bron
    Janet Luis
    “Twijfel sluipt de schaftkeet van de tuinmannen binnen” (2 juni 2017) op nrc.nl  
  2.   Weblink bron
    Kester Freriks
    “Orkestleiders van het groen” (1 augustus 2014) op nrc.nl