Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • tuil·tje
Woordherkomst en -opbouw

Zelfstandig naamwoord

het tuiltjeo

  1. verkleinwoord enkelvoud van het zelfstandig naamwoord tuil


Gangbaarheid

66 % van de Nederlanders;
89 % van de Vlamingen.[2]

Verwijzingen