tuier
- tui·er
- Naamwoord van handeling van tuien met het achtervoegsel -er [1]
Niet in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Taalunie als zelfstandig naamwoord
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | tuier | - |
verkleinwoord | - | - |
- mannelijke vorm van tuister ??
vervoeging van |
---|
tuieren |
tuier
- eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van tuieren
- Ik tuier.
- gebiedende wijs van tuieren
- Tuier!
- (bij inversie) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van tuieren
- Tuier je?
- Het woord tuier staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.