tuchteloosheid
- tuch·te·loos·heid
- afgeleid van tuchteloos met het achtervoegsel -heid
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | tuchteloosheid | tuchteloosheden |
verkleinwoord |
de tuchteloosheid v
- het tuchteloos zijn
- De tuchteloosheid van de opgeschoten jongens bezorgde de politie veel werk.
- Het woord tuchteloosheid staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.