• tuch·te·loos·heid
enkelvoud meervoud
naamwoord tuchteloosheid tuchteloosheden
verkleinwoord

de tuchteloosheidv

  1. het tuchteloos zijn
    • De tuchteloosheid van de opgeschoten jongens bezorgde de politie veel werk. 
  1. rotzooi, wanorde, ordeloosheid