Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • tuch·te·loos·heid
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud meervoud
naamwoord tuchteloosheid tuchteloosheden
verkleinwoord

Zelfstandig naamwoord

de tuchteloosheidv

  1. het tuchteloos zijn
    • De tuchteloosheid van de opgeschoten jongens bezorgde de politie veel werk. 
Synoniemen
  1. rotzooi, wanorde, ordeloosheid

Gangbaarheid